Altijd welkom hier
foto: Eva Peeters, www.geis.be
Het smalle rijhuis is zonder veel poespas ingericht. De leefruimte herbergt een trap naar boven en een paar toestellen die het leven van de moderne mens gemakkelijker maken: een vaatwas, een microgolfoven, een wasmachine. De man des huizes heeft een zachte uitstraling en trekt een stoel voor me naar achteren. De ronde tafel is gehuld in een vrolijke toile en is de scène voor de resten van een maaltijd en een fles mineraalwater. Hij gaat zelf ook zitten en glimlacht wat verlegen als ik hem aankijk.
‘Woont u hier alleen?’
Hij schudt het hoofd.
‘Met mijn gezin.’
Hij knikt en ik ook.
‘Een meisje en een jongen,’ voegt hij toe.
Ik realiseer mij dat het waarschijnlijk zijn zoon en dochter is, die ik zo goed als elke ochtend kruis op de stoep. Een meisje van een jaar of dertien met dezelfde verlegen ogen als het paar hier aan tafel. En een jongen een stuk jonger, altijd met één voet op een step. Ze delen dezelfde glanzende zwarte huid.
‘Goede buurt hier,’ zegt hij. Ik knik. Hij kijkt even opzij, naar de klok net boven de deur en laat dan een zachte blik op het tafellaken landen. Hij schraapt zijn keel. ‘Waar woont u precies?’
‘Een stukje verder in de straat, langs dezelfde kant.’ Hij kijkt nadenkend en verplaatst de fles mineraalwater een centimeter naar rechts.
‘Bent u eigenaar van uw huis?’ vraagt hij.
Ik trek mijn schouders op.
‘Binnen een paar jaar toch.’
Hij knikt zonder mij aan te kijken.
‘Kopen is beter, anders gooi je je geld weg.’
De muur naar achter toe heeft een opening in de vorm van een halve maan en biedt een blik op de keuken. Hij knikt zachtjes en aait opnieuw het vrolijke toile met zijn blik.
‘Hebt u altijd in Gent gewoond?’ vraag ik.
‘Eerst in Brugge.’
Ik glimlach. Zijn Nederlands verraadde tot nu toe geen lokale accenten maar het woord ‘Brugge’ verlaat zijn mond met een onvervalste West-Vlaamse sappigheid.
‘Toen ik mijn vrouw leerde kennen, zijn we naar Gent verhuisd.’ Zijn gezicht gaat open en er ontsnapt een grote affectie voor zijn wederhelft.
‘Hebt u elkaar hier leren kennen?’
Hij maakt een soort van zijdelingse verlegen hoofdknik.
‘We komen alletwee uit Liberia maar we zijn elkaar hier tegen gekomen.’
Ik knik.
‘Hebt u ook uw familie in België?’ vraag ik.
Hij schudt het hoofd en trekt in één beweging zijn schouders op.
‘Mijn vrouw beschouwt de mensen van de kerk als familie. Ikzelf ben niet zo enthousiast als zij om te gaan.’ Hij produceert een schalkse glimlach. ‘In de Belgische kerk ben je er in een uurtje vanaf maar in de Afrikaanse?’ Hij gooit zijn arm in de lucht. ‘Uren duurt het, en dan al dat praten…’
Ik grinnik.
Hij gooit een blik op de klok en knikt dan met een vertraagde beweging.
‘Mijn vrouw doet een opleiding op het moment. Ze heeft altijd als schoonmaakster gewerkt maar ze kreeg last aan haar polsen. Nu volgt ze een herscholing bij de VDAB.’ Hij brengt zijn handen samen en kijkt er met knikkende hoofdbewegingen naar. De stilte die neerdaalt onthult een ongemakkelijkheid. Hij werpt me een korte blik toe en kijkt dan weer naar zijn handen. Hij produceert een kleine glimlach.
‘Woont u al lang in België?’ vraag ik.
Hij zucht.
‘Ik ben achttien jaar geleden naar hier gekomen. Dus u woont hier in de straat?’
Ik knik.
‘Hoe oud bent u?’
Hij maakt een zijdelingse hoofdbeweging en lacht.
‘Raad maar eens!’
‘Ik zou het echt niet weten,’ zeg ik naar waarheid.
Hij lacht zacht.
‘Ik ben 48,’ zegt hij terwijl hij met zijn hoofd blijft wiegen.
‘Ik ben 43,’ zeg ik snel, in een poging mijn onwelvoeglijke nieuwsgierigheid wat deftiger aan te kleden. Hij kijkt mij aan nu, voor het eerst sinds ik hier binnen ben. Hij kijkt me aan, vol in de ogen.
‘U bent mooi.’
Mijn ogen groeien een paar tellen lang. Dan bevriezen mijn bewegingen als was ik een verschrikt hert. Uiteindelijk zakt mijn hoofd lichtjes in mijn kraag en valt mijn blik op het kleurige patroon in het tafellaken. Hij grinnikt even en kijkt opzij voor een blik op de klok. In de stilte die valt is de klok bijzonder luidruchtig. Hij knikt zachtjes en schakelt dan weer over naar een licht schudden met zijn hoofd, in harmonie met een aarzelende glimlach. Een volle minuut schrijdt voorbij, waarin hij naar zijn deel van het toile blijft kijken en ik naar het mijne.
Uiteindelijk klap ik wat onhandig mijn handen op mijn bovenbenen in een poging om het vertrekken aan te kondigen. Hij knikt kordaat en gaat staan. We zetten beiden een paar passen in de richting van de voordeur en staan wat ongemakkelijk in de smalle inkomhal. Hij steekt zijn hand naar mij uit en ik leg er het mijne in.
‘Altijd welkom hier.’
‘Dankuwel,’ zeg ik en ik laat zijn warme hand los om mijn weg te vervolgen.