Barmhartige bergen
foto: Eva Peeters, www.geis.be
Honderden kilometers aan voorbijschuivend landschap liggen te blinken in het vooruitzicht. De autoreply staat aan, de telefoon staat af, mijn blik is klaar om te meanderen. Londen blijft toeterend en druk gesticulerend achter.
De haltes onderweg naar Glasgow worden door de intercom geserveerd als lekkere hapjes: Warrington Bank Quay, Wigan North Western, Preston, Lancaster, Oxenholme The Lake District, Penrith, Carlisle, Lockerbie, Motherwell. Naarmate de plekken van onderweg zijn worden opgesoupeerd, gaan de lijnen aan de horizon alsmaar zwieriger en uitbundiger aan het slingeren. In een steeds verder uitdijend patchwork van groen in alle mogelijke varianten en gradaties. De stenen muurtjes op de tapijten van gras lijken de hellingen dollend op en af te hollen. Schapen met zwarte koppen en een witte vacht denken er het hunne van.
In het hart van Dunkeld vertrekt een pad langs de breed kolkende Tay. De bomen aan de overkant van de rivier buigen met hun bladerdek naar het water toe. Het lijkt op een sierlijke reverence die halverwege is blijven steken. De laaghangende takken deinen als lange haren in de stroming. De bladeren van de bomen hebben nog niet losgelaten, integendeel: ze zitten vol vertelkracht. Ze gillen het uit, in het oranje, het oker, het geel, het rood, en in alle schakeringen daartussen. Het is herfst in de overtreffende trap.
Het pad klimt weg van de Tay het bos in, een klaterend riviertje is compagnon. De lucht is zuurstofrijk en fris met een hint van nat. Wat hogerop is er een waterval die een ononderbroken concert organiseert. Van ruisen en van neerstorten. Van stromen en gieten. Bij een paar rotsen is er een plaatsje op de eerste rij. Voor het schouwspel in de diepte. Zalmen verzamelen er al hun kracht om het gutsende storten te trotseren, een ongezien staaltje van krachtpatserij.
Een glanzende rug verschijnt, een slanke vis schiet loodrecht omhoog de waterval in, de waanzinnige sprong eindigt schuin tegen de rotsen. Een kompaan doet wat later een nieuwe poging. Een en al torsie en spieren in dat lijf. Het dier valt neer en wordt terug opgeslokt door het woeste water. Wat later is er toch een stoere reiziger die opwaarts in de kieren tussen het water en de rotsen verdwijnt. Zijn geboortegrond tegemoet.
Daar ligt ze dan, de Schiehallion, een conische hoogheid van meer dan duizend meter, ook wel de sprookjesheuvel van de Caledoniërs genoemd. Bij haar voet trakteert ze op zacht gemiezer, ragfijne druppeltjes aaien mijn gezicht.
Hogerop gooit ze er een regenboog tegenaan, indrukwekkend dichtbij en toch niet te pakken. De kleuren schurken tegen elkaar aan als fonkelende toegangsdeuren, lokkend, zingend: kom naar mij toe.
De zon breekt door, het landschap pocht het uit in zijn desolate pracht. Hier – ter hoogte van haar lendenen – houdt ze mij in haar handen, de Schiehallion. Rustig, statig, kalm.
Haar geheimen geeft ze niet zomaar prijs. Met het verdere stijgen gaan mijn kuiten klagen en toont de wind zich heel wat minder sympathiek. Het pad verandert gestaag in een chaotisch terrein van loszittende zwarte stenen, het vraagt om concentratie en een ononderbroken balanceren.
De wind zet het op een geselen. Met het stijgen neemt ook de verwachting toe, maar keer op keer onthult hare hoogheid een nieuw te bereiken toppunt. Nog een beetje verder, nog een beetje hoger.
Uiteindelijk dan zet ze me dan toch op haar schouders en draait me in het rond. Overal rondom is er vloeiend landschap om me aan te laven. Beneden in de vallei dartelen lappen van bruin en groen om elkaar heen. Mijn ogen rennen naar de einder toe, kilometers ver, bergen in het lang en het breed. Het brengt uitzicht en adem. Adem en perspectief.
Een eindeloos slingerend wegje. Het leidt naar Glen Lyon, Schotlands langste vallei. Eens de verharde weg verlaten en het brugje overgestoken is het alsof ik geruisloos in een andere wereld ben beland. Een rosse eekhoorn in een boom zwaaide me uit van bij de oever. Ga nu maar, zei hij. Ga maar.
Een klaterende bergriviertje gutst naar beneden toe, het lijkt wel te juichen van opwinding en plezier. Ganse verhalen passeren de revue. Over de bomen en het bos, de dieren en hun rijk.
De lucht is subtiel anders dan daarnet. Een toets lichter. Een hint ijler. Aan de linkerkant van het pad liggen drassige weiden, rechts een stoutmoedige bergwand. Drie kleine paarden prijken halverwege de helling. Klimmend grazen? Ze weten er alles van. Verderop is de helling wat zachter, het pad leidt de bergwand op voor een korte klim. Achter een groene glooiing verschijnen twee grote staande stenen: ‘the praying hands of Mary’ heten ze. Als een gigantisch stel biddende handen zijn ze, gezeten in het midden van het plateau, met de zachte bergen rondom als barmhartige toeschouwers. Gisteren waren ze hier, net als een eeuw geleden, net als duizend jaar terug.
Het in de verte op de flanken uitgerolde bruin en groen lijkt te wasemen, zachtjes te pulseren zelfs. Ineens realiseer ik mij dat er geen geluiden zijn. Geen enkel. Geen lawaai ergens ver weg, geen luchtverplaatsingen dichtbij, geen enkele vorm van innerlijk of ander gebazel.
De totale afwezigheid van geluid treedt bij me naar binnen. En dieper naar binnen. En nog meer. Erbarmen word ik gewaar. Troost, ergens vandaan. Een snik welt op in mijn borstkas. Een restje verdriet vindt een bedding ineens. Zomaar onverwachts.