Sapic
foto: Eva Peeters, www.geis.be
Weken verstoken van zonlicht. Griepslachtoffers, het ene na het andere, vragend om verzorging. Besognes over het inrichten van de nieuwe professionele activiteiten, en het financiële bolwerken ervan. De voorbije weken was het alsof ik in een kartonnen doos was gaan zitten, een doos waarvan de flappen een voor een werden dichtgeplooid. Zuurstof heb ik nodig! In de vorm van een kleine ontsnapping. Ik drop een berichtje in de pijplijnen van hedendaagse verbondenheid. Is er een plek in de natuur waar ik een paar dagen heen kan? Uit een van de pijpen komt er prompt een antwoord, een huisje in de Ardennen blijkt tuk op bezoekers.
Drie dagen later doorkruis ik Belgenland. Ik land in een onooglijke dorpje dat bol staat van restanten van een berucht offensief tijdens de tweede wereldoorlog. De weergoden spelen het spelletje mee: winterse neerslag, grijs wolkendek, een dorp met gesloten luiken waar iedereen zich lijkt schuil te houden. Ik vind de sleutel op de afgesproken plaats en enter het vakantiehuisje met pak en zak en bevoorrading. De keuken zit vooraan tegen de straatkant, naar achteren toe loop je een ruime uitbouw in glas tegemoet. Ik zou wel kunnen huilen van blijdschap. Drie dagen alleen met mijn gedachten, geen opdringerige onderbrekingen, geen hongerige troepen, geen schema om af te werken, niets. Ik zet de zakken naast mij neer. Het huisje is tegen een helling gebouwd. Ik kijk uit op de boomtoppen, we zijn wonderlijke gelijken hier. Ze weten dat de lente eraan komt maar nu slapen ze nog, hun kruinen zijn naakt. Ze wuiven zachtjes in de wind.
‘s Avonds zoek ik mijn plek in het grote huis, als een dier in een nieuw nest. Wij stedelingen zijn niet gewoon aan het donker, aan het piepen en kraken van een eenzame woning midden in bomen en bos. Ik wikkel mij in een deken en doe mee met het huis, ik geef mij over aan de verhalen van de wind, ze sluipen langs de gevels, ze priemen door de kieren.
De tweede dag ontbijt ik prinsheerlijk in de veranda, samen met mijn maatjes, de bomen. Twee roofvogels verzorgen een voorstelling te midden van mijn blikveld. Ze vliegen in en en uit beeld met hun indrukwekkende spanwijdte, speciaal voor het spektakel duiken ze een paar keer loodrecht naar beneden. Links in beeld is er een specht aan het werk. Hij tikt er op los dat het een lieve lust is, hij veroorzaakt een heerlijk ritmisch geluid.
De uren schuifelen voorbij. De accordeon van mijn gedachten schuift open, situaties en ideeën vallen eruit en gaan aan het dollen als kwamen ze terecht op een uitgestrekte weide met veel plaats om rond te rennen. Ik grinnik om mijzelf omdat de tevredenheid mij doet zuchten. Omdat alles altijd weer geordend raakt eens ik de teugels laat vieren, eens ik loslaat.
De namiddag brengt regen, net als ik de drang voel om op exploratie te gaan. Eerst kijk ik nog de kat uit de boom maar na een vol uur van water beslis ik om het sluiten van de hemelpoorten niet af te wachten en trek naar buiten. Ik kom een pad op het spoor dat naar beneden leidt, naar de rivier toe. Het hemelvocht gutst de helling af, onderweg verzamelt het zich in rotsige beekjes met kleine watervallen. Ineens verschijnt er een hond naast me. Ik kijk om maar stel vast dat hij alleen op pad is.
‘Goeiedag,’ zeg ik, ‘of beter: bonjour.’ Hij kijkt mij onderzoekend aan maar reageert niet op mijn poging tot introductie. Ineens stormt hij ervandoor, hij rent in een helse furie het pad af. In de verte hoor ik hem blaffen in een juichen of protesteren, dat krijg ik niet uitgemaakt. Dichterbij gekomen zie ik hem wild op en neer springen in de gezwollen beek. Ik tuur het water in maar kan niet ontdekken wat de opwinding veroorzaakt. Als ik voorbij loop springt hij mij achterna.
‘Mag jij wel met me mee?’ vraag ik, ‘zal je baasje je niet zoeken?’
Als antwoord rent hij een paar meter voor me uit om dan halt te houden en te kijken of ik volg. We gaan op pad. Hij gidst mij langs een open plek met een feeëriek vijvertje afgeboord met rietplanten en mos. Planten en bomen zijn opgedirkt met druppels en tonen zich in allerlei vormen van groen enthousiasme. Wat verder lopen we door een dennenbos om uit te komen bij een splitsing. De hond beent me bij en houdt halt naast mijn voet.
‘Weet jij welke weg we best nemen?’
Zonder aarzelen rent hij een kant op. Ik volg gedwee, hij is hier thuis tenslotte, ik ben slechts te gast. We maken een lus door het landschap en een klein uur later sta ik terug voor de deur van mijn tijdelijke thuis. De hond steekt de straat over en loopt zelfverzekerd de garage van de overburen in.
Op dag drie van mijn mini-retraite komen er duiveltjes op mijn schouders zitten terwijl ik met mijn kop thee aan de tafel in de veranda zit. Krijg ik de zaken wel geregeld in mijn nieuwe leven? Zullen er voldoende opdrachten komen? Zal ik het allemaal georganiseerd krijgen samen met mijn diepverlangde schrijfactiviteiten? De regen timmert zelfverzekerd op de veranda om de soundtrack van mijn geweifel te verzorgen. Ik zit een tijdje te nagelbijten terwijl alles wat mis kan gaan de revue passeert. En dan verschijnt er een idee ineens, zomaar te midden van het piekeren, een vertrekpunt voor een verhaal. Ik ga aan het schetsen in mijn notaboek en voel al snel de vreugde door mijn lijf roetsjen terwijl het idee zich laat zien vanuit de coulissen van mijn gedachten.
Een uur later danst de zon op mijn blad. Ik kijk op naar de boomkruinen, het licht stoeit met de wiegende takken, ik denk: het komt vast allemaal goed. Ik ga de keuken in om verse thee te zetten en schakel mijn telefoon aan. Dag wereld. Een paar emailberichten rollen binnen. Een opdracht om een last minute artikel te schrijven. Waarom niet. Terwijl ik check of er verder dringende dingen zijn komt er een oproep binnen. ‘Ik dacht aan jou voor een traject binnen een nieuw project dat we plannen.’ Het enthousiasme van de beller is aanstekelijk, ik glimlach terwijl ik heet water in een mok giet en het opzet beluister. ‘Ik ga mee op avontuur,’ zeg ik tenslotte en we spreken af om volgende week samen te zitten. Ik zet mijn telefoon weer uit om terug in mijn afgelegen oord te kruipen. Nog even. Nog een scheutje alleenigheid. De bel gaat. Ik schrik op, een guts water belandt uit mijn mok op de vloer. Een vriendelijk ogende man staat voor de deur met een grote grijns. Hij steekt me een leiband toe. Ik grabbel mijn Frans bij elkaar maar hij adresseert mij in het Nederlands:
‘Voor als je nog eens gaat wandelen.’ Het rood schiet naar mijn wangen.
‘Euh, dankjewel. En, sorry voor gisteren, maar hij ging enthousiast mee op pad.’
‘Geen probleem, maar geen slecht idee om de leiband mee te nemen in het vervolg, dat wordt geapprecieerd hier.’
Ik neem de leiband aan en knik.
‘Ik was net van plan om even te gaan wandelen.’
‘Perfect. Spring binnen als je terug bent.’
Voor ik iets kan uitbrengen is de overbuurman alweer weg. Ik trek mijn laarzen en regenjas aan en ineens staat de hond voor mijn neus.
‘Andere kant op vandaag?’ vraag ik. Hij gaat er alweer vandoor. Ik ren hem achterna om hem aan te lijnen. Gedwee gaat hij akkoord. We maken opnieuw een lus samen, dit keer vertrekkend door het slapende dorp. We lopen een paar glooiingen op en af en belanden uiteindelijk weer netjes voor de deur. Wat aarzelend bel ik aan bij de buurman.
‘Kom je binnen?’
Ik bedank voor de uitnodiging, leg uit dat mijn verblijf er bijna op zit.
‘Tot een volgende keer dan?’
‘Graag,’ zeg ik met een glimlach.
De hond zit naast zijn baasje voor de voordeur, hij observeert het gebeuren afwachtend.
‘Hoe heet hij eigenlijk?’ vraag ik.
‘Ca pique.’
‘Ca pique?’
De buurman knikt. Sapic schudt zijn kop even alsof hij tegen me zegt:
Ga nu maar weer de wereld in.